Onvergetelijke vakantie bij ome Broek

In het stukje Koek op de arm binden heb ik verteld dat in de tijd van de politionele acties in Indonesië mijn ouders veel contact hadden met Nederlandse militairen, hun huis functioneerde als een soort militair tehuis. Aan die contacten heb ik drie ooms over gehouden. Twee echte ooms en een heel trouwe vriend van mijn ouders die wij ome Broek noemden.


Zijn echte naam is Egbert Broekroelofs.
In militaire dienst was hij ordonnans (op de foto rechts), in het dagelijks leven boer in Radewijk en werkte op de boerderij van zijn ouders.
In de tijd dat we in de Wethouder Lansinkstraat woonden kwam ome Broek regelmatig bij ons thuis. Soms bracht hij mijn zus en mij, één voor één, op de motor naar school. Dat kon toen nog, geen valhelm of iets, gewoon achterop en goed vasthouden.
Vakanties waren dagjes uit, naar Hattem in Leemkûle spelen, naar de Vecht en naar Herfte.
Maar in de zomer van 1954 ben ik echt op vakantie geweest, veertien dagen logeren bij ome Broek op de boerderij.
De boerderij lag in Radewijk, ten oosten van Hardenberg.

Pas bij het schrijven van dit stukje ben ik er achter gekomen wat voor een historische plek die boerderij is geweest.

De reis van Zwolle naar Radewijk gaat per trein. De stoomtreinen die op het traject Zwolle-Mariënheem reden waren net vervangen door blauwe dieseltreinen (de Blauwe Engel). Wij reizen derde klas, houten banken. Ik geniet van de treinreis en kijk de hele tijd naar buiten. Op school heb ik op de kaart van Overijssel al gezien waarlangs en waardoor de treinreis gaat. Veel bos en hei, rozerood en geel op de kaart.
In Hardenberg stappen we uit. Hoe we op de boerderij komen weet ik niet meer, per auto, fiets of boerenkar.

Op de boerderij slaap ik in een klein kamertje aan de rechterkant van de boerderij.

’s Morgenvroeg wassen bij de pomp, net als in de avond. Daarna mee naar de koeien op het land die met de hand gemolken worden.
Varkens voeren, ruik nog de geur van de slobber die de varkens kregen, eieren uit het kippenhok halen en graan strooien. De kalveren voeren.
Alles vind ik prachtig om te doen.

Met paard en wagen naar het roggeveld waar de rogge werd gemaaid. De schoven binden en overeind zetten.
Hooien en dan terug rijden boven op de hooiwagen.
Spelen met jongens uit de buurt in de Raderwijkerbeek.
Er was één ding wat ik niet leuk vind, eng zelfs. Dat is op een paard zitten. Op de boerderij hebben ze een stuk of drie paarden, één ervan is een Belgisch trekpaard. Voor mij is dat een ontzagwekkend groot dier. Ome broek zet me op dit paard, mijn benen ver uit elkaar op de brede rug en niets anders dan de manen om me vast te houden. Eén ding weet ik zeker, ik wil er van af.

Als de veertien dagen voorbij zijn brengt ome Broek mij, per trein, terug naar huis.
Volgens mijn ouders ben ik zo zwart als de nacht, niet in de teil geweest, alleen het gezicht en de handen bij de pomp gewassen.

Voor mij is dit een onvergetelijke vakantie geweest, de mooiste uit mijn jeugd.

Met dank aan “Luuk” voor dit verhaal.